Een plan
Van onze al onze tochten naar het binnenland wordt dit degene met de meeste onzekere factoren. We gaan met onze eigen dingy de Boven-Suriname rivier afvaren. Tenminste dat is de vraag; gaat ons dat lukken? Met een kano leek ons te riskant vanwege de stroomversnellingen. Als deze omvalt (kans is groot) zinkt ie ook nog. De dingy is stabieler, blijft drijven en kan makkelijk in een korjaal worden vervoert. Enige nadeel, hij kan lek gaan. Als wij niet vakkundig alle stenen ontwijken kan hij gemakkelijk als een pudding in elkaar zakken, ons achterlatend in het regenwoud.
En hoever kunnen we eigenlijk de rivier op? Zijn de stroomversnellingen niet te heftig? Kunnen we overal een slaapplek vinden? Enfin, we zijn weer op avontuur.

Hier een overzicht van de route in google maps. Als de kaart niet goed wordt weergegeven: een paar keer inzoomen kan helpen.

Een dag
Het grootste gedeelte van Suriname is ontoegankelijk voor auto’s. De rivieren zijn dan nog de enige manier om verder het woud in te komen. Of een vliegtuigje natuurlijk. Ik vind dat een mooi gegeven.
Wij komen tot Atjoni. In dit dorp rolt de weg zo de rivier in. Daar liggen de korjalen klaar om mensen en spullen verder het gebied in te brengen. We zien hoegenaamd geen blanken en vragen welk van de twintig boten ons een eind de rivier op kan brengen. We gokken op Pingpe. En terwijl de korjaal ons ver de rivier op vaart vertel ik u in wat voor gebied we rondvaren.
We begeven ons in het gebied van de gevluchte slaven. Deze zijn een paar eeuwen eerder vanuit Afrika naar hier gehaald om te werken op de plantages. Dat die omstandigheden erbarmelijk waren spreekt voor zich. Langzamerhand glipten er steeds meer slaven tussenuit en vluchtten met hun kano’s het oerwoud in, waar ze probeerden een bestaan op te bouwen. Deze mensen worden Marrons genoemd en leefden lange tijd alleen van het oerwoud en afgezonderd van de buitenwereld omdat ze niet ontdekt wilden worden. Daarom is de cultuur goed bewaard gebleven.
Om 17.00 stappen we uit. We zijn ver genoeg en moeten de komende dagen het hele eind terug roeien, 68 km. De plek wordt Tio Boto genoemd en is geen dorp. Hier woont slechts één gezin die ook een paar houten slaapplaatsen op palen heeft gebouwd, voor gasten. Twee kinderen kijken verbaasd toe hoe ik het hoopje rubber opblaas tot een heuse boot. Ze voelen eraan. Nooit gezien. Eén van hen stapt meteen in. Oké we gaan een stukje varen.
’s Avonds kookt Sidoni voor ons. En terwijl de regen en onweer voluit feestvieren eten wij de rijst met bruine bonen en banaan op en kletsen met Willem.

  • Je kunt weer een slideshow bekijken als je klikt op de foto’s

Nog een dag
Ik kan het bijna niet geloven maar het is echt. We drijven met onze dingy in het Amazone Regenwoud. Oke, weliswaar aan de rand, maar dat maakt het niet minder intens. Het is ons gelukt! Ik vind de Amazone zo’n mythisch gebied, maar ik kan moeilijk omschrijven waarom. Het heeft te maken met een soort spanning. We varen in stilte langs muren van groen zonder dat we veel zien. Het woud is ondoordringbaar, maar zit zo vol leven. De káns dat je bijzondere dieren ziet is wat het zo mooi maakt.
We naderen onze eerste stroomversnelling. Nu komt het er op aan. De boel moet heel blijven. Onze backpack zit in een vuilniszak, alsof dat helpt, en de spullen die echt niet nat mogen worden in een waterdicht tonnetje. We leggen de boot stil en bespreken hoe we het gaan aanpakken. Het gaat goed, het is leuk. We raken één steen, maar zonder erg.
Rustig glijden we verder en zien vrouwen met ontbloot bovenlijf in de rivier staan. Om hen heen krioelen de kinderen met hun glanzende zwarte lijfjes in het water. Ze staren ons afwachtend aan, maar als we groeten en zwaaien roepen ze dingen terug die wij niet verstaan.
Het zijn prachtige beelden. De rust en eenvoud midden in het oerwoud. Langs de oevers vrouwen en kinderen die gezamenlijk de was doen. Maar zoals sommige mensen last hebben van vliegschaamte heb ik last van fotoschaamte. Ik durf niet goed foto’s te maken, en bovendien wil ik het niet. Ten minste, ik wil niet dat zij zien dat ik foto’s maak. Ik voel me weer eens te gast, dit keer in hun keuken en badkamer. Alle foto’s die u in deze blog ziet zijn in het geniep gemaakt. Van grote afstand met grote zoom. Ik wil me niet als toerist gedragen en de sfeer verbreken.
Met een lage zon komen we aan in het dorp Pikin Seei. Als Jenneke even rondloopt om te vragen of we kunnen blijven slapen, stroomt de dingy in een oogwenk vol met kinderen. ‘Varen Bart!’ Nee, dat zeiden ze niet, maar hun ogen…
In de schemer loop ik nog een rondje en zie de kleine eenvoudige hutjes waar de mensen leven. Onder een afdak tref ik de kinderen weer die nu in de stromende regen muziek aan ’t maken zijn. Ze hebben een geïmproviseerde slagwerkgroep samengesteld en slaan uitbundig op pannen, flessen vaten en ander blik. ’t Klinkt echt goed en ik kan het weten. Ze reiken mij stokjes aan en zeggen: ‘meedoen Bart!’ Nee dat zeiden ze niet, maar hun ogen…

Nog een dag
Ik zit op de backpack, tussen mijn voeten een tas met eten en water, achter mij het tonnetje en een zwemvest, in mijn handen de peddels en tegenover mij Jenneke. We leven drie dagen in een dingy. Dan moet je veel van elkaar houden, en dat doen we. 
We vertrekken met zonsopkomst, die eerste uren in de natuur zijn het mooist. Het bos dampt en er vliegen toekans over. Ik glim van geluk, goh wat hou ik van het bos. Als er weinig stroom staat roeien we omstebeurt als in een roeiboot. Als we door stroomversnellingen moeten roeien we allebei als in een kano. We leren de rivier lezen. Aan het gedrag van het water leren we zien of er ondieptes en stenen zitten. We raken er nog zelden een. Hoe dichter we bij onze eindbestemming komen hoe grager ik hier wil blijven. Die eenvoudige manier van leven van de Marrons interesseert mij mateloos. Ik vind het zó mooi om te zien. De zelfgebouwde kano’s, de houtvuurtjes, het vissen, de moeders met kinderen aan de borst en de spelende kinderen alsof er geen school bestaat. Maar net als het woud is deze cultuur niet makkelijk toegankelijk. Ze houden hun dorp graag voor henzelf, alsof ze zich een beetje schamen voor hun eenvoud, en bieden ons een slaapplek aan in een houten gastenhuisje. Dit huisje –  waar de vleermuizen en kikkers ook gebruik van maken – is  van een eenvoud waar je als AirBnb eigenaar in Nederland voor opgepakt zou worden, maar is altijd nog luxer dan waar zij in wonen. Daar ontkom je als blanke haast niet aan. Maar dat maakt het extra boeiend om te zien hoe zij leven.
We naderen Anaula door een smalle zijarm van de rivier. Hier is het werkelijk prachtig en ik had mooie foto’s kunnen maken ware het niet dat het loeihard regent. Maar in dit land is het altijd warm en we zitten in zwemkleding in ons pierenbadje.
We komen in een uitgestrekt gebied met veel stroomversnellingen. Op een paar platte stenen houden we een korte vergadering die meer vragen dan antwoorden bevat. Welke route nemen we? Wat doen we als we omslaan en waar moeten we eigenlijk heen? Voor ’t eerst trekt Jenneke een zwemvest aan, nu wordt het echt serieus. Het vest geeft een gevoel van veiligheid en dat is ook wat waard. Ik ben trots op haar dat ze dit durft en kan. We duiken erin. We schreeuwen tegen elkaar in positieve zin. ‘Meer links!’ ‘Peddelen peddelen!’ ‘Wachten!’ ‘Steen!’ Na een aantal minuten is de rust weer gekeerd en drijven we met milde stroom tegen Gunzi aan. In dit dorp kunnen we weer slapen. Het ligt stijl tegen de helling en we klauteren met onze zooi omhoog. En weet je waar ik dan zin in heb, na zo’n hele dag varen, als we weer een hutje hebben en de hangmatten zijn opgehangen? Varen. Ja, dat verbaast mij zelf ook, maar ik heb zo’n zin om de rivier op te gaan met de dingy. Dus ik peddel nogmaals anderhalf uur tot ver in de schemering en geniet van de rivier, de vissers en het woud.

De laatste dag
We vertrekken vroeg. We vertrekken altijd vroeg. Ontbijten doen we op de rivier, we komen vanzelf een mooie plek tegen. We zien apen en roofvogels. De rivier is spiegelglad, de zon staat laag en het bos dampt. In de bocht ligt een eilandje met wat bomen, omringd door platte stenen. ‘Hier gaan we dus ontbijten’ zeg ik. Soms heb je van die plekken die zó mooi zijn, mede door het tijdstip van de dag en de totale stilte, dat je er wil blijven. Ik wil hier blijven. ‘Nee’ zegt Jenneke, ‘we zijn net onderweg’.
– wat maakt dat nou weer uit?
– ik zit net in m’n ritme (zij peddelt)
– dan stap je toch uit je ritme
– nee, het is te vroeg.
Wat!? Sinds wanneer heeft mijn vrouw ook tijdsbesef?  Tss, ik geef me gewonnen (mag ook wel eens) maar ik had er willen blijven.
De laatste passage wordt Isadou en Jaw Jaw. We zijn inmiddels ervaren en we zoeken nu vooral de leukste weg door de stroomversnellingen. We groeten een bootsman die we elke dag tegen komen. Aan de oever staan jonge vrouwen gezamenlijk de afwas te doen. Dit lijkt een van de hoofdbezigheden van de dag en het ziet er gezellig uit. We maken een praatje, een paar dames spreken Nederlands. Ze lachen veel en iedereen lijkt vrolijk. De kinderen wassen zichzelf en spelen in het water. Twee meisjes van een jaar of 6, 7 peddelen behendig in een houten kano. Wat zijn de verschillen soms toch groot met waar ik vandaan kom. Wat is er gezellig aan een vaatwasser? Werkelijk niets.
Om 13.00 ronden we de laatste bocht en zijn we terug in Atjoni. We meren onze dingy af tussen de korjalen. Wat kom je dan anders zo’n dorp binnen. Vier dagen geleden werden we hier afgezet vol onzekerheden. Hoe zijn de mensen en zal alles lukken in dit onbekende gebied? Nu voelen we ons trots en zeker. We kennen het gebied, we kunnen de rivier lezen en alles is nog heel. Petje af! Heel even, de zon is heet.
Nu alleen nog een busje terug vinden. Gevonden na 2 minuten. We binden de dingy op het dak en halen nog wat bami. De rest van ’t busje is gevuld met lokale vrouwen en kinderen. Zij betalen vast nog niet de helft van wat wij doen, maar ik heb steeds minder moeite met dat soort praktijken. Wij westerlingen hebben het altijd beter. Nu hebben zíj een keer mazzel.
Onderweg hebben we maar één keer een lekke band. Over mazzel gesproken.