Ik zit op het voordek van onze Tutti met een kop koffie, zelf gebakken kokoscake en een oude laptop. Een zachte zeewind zweeft over het water. De zee is vlak en vredig. Om mij heen tel ik 33 andere eilanden, twee andere boten en één klein dorpje. Ik wil een stukje schrijven, maar raak voortdurend afgeleid door de prachtig indrukwekkende luchten om mij heen. In het noorden kilometers hoge cumulus wolken, in het oosten onweersbuien, rechts van mij in de bergen vele regenbuien met lange slierten waar de zon op schijnt en voor de rest overal witte en blauwe flarden die continu in beweging zijn. Dit krijg je niet op de foto, je had er bij moeten zijn.  
We drijven op zo’n 10 meter diep helder blauwe water en af en toe steekt een schildpad z’n kop boven water. Schuin voor ons op 40 slagen roeien ligt Waisaladup, een klein eiland waar we vanavond de BBQ hebben. Ik zie in de verte de Duitsers van de ‘Ui’ komen en ze hebben tonijn gevangen. Met James die hier ook geankerd ligt ga ik vanmiddag speervissen in de hoop ook wat voedsel te kunnen meebrengen. Een speargun is een soort hand-harpoen. Je trekt hem met elastiek op spanning en zo schiet er een stalen pin dwars door de vis. Je doet dit snorkelend en duikend en op deze manier ben je eigenlijk aan het jagen in plaats van een lijntje uitgooien.

De Kuna’s
We zijn nu zo’n drie weken in San Blas en ik zal proberen een indruk te geven van het gebied waar we leven. Dat het een bijzondere plek ik wist ik wel, daarom wilden we er graag heen, maar eerlijk gezegd heb ik ook het een en ander opgezocht en nagevraagd over de mensen die hier leven, hun oorsprong en gebruiken zodat ik zelf ook nog wat opsteek van deze blog.
Net als tijdens onze twee riviertochten in de Surinaamse binnenlanden bevinden we ons wederom in een gebied van gevluchte mensen (die gevluchte volken weten de gebieden wel uit te zoeken zeg). Toen rond 1500 de Spanjaarden Colombia bezetten vluchtten grote groepen Colombianen door de bossen naar het buurland Panama. Ze vestigden zich in eerste instantie op het land. Maar vanwege de hitte en vele muggen en vast ook andere ongemak als slangen en jaguars zijn ze naar de kust getrokken en hebben de vele eilanden voor de oostkust van Panama ontdekt. Wat je hier aantreft is genoeg om fijn te kunnen leven. Op de eilanden staan palmbomen en van kokosnoten kun je best een hoop maken. In de zee wemelt het van vissen, schelpen en kreeften, vanuit de bergen stromen de rivieren vol zoet water en langs de oevers ervan staan fruitbomen als mango, banaan en avocado.
De Kuna’s, want zo heten deze inheemse mensen, maakten houten kano’s met zeiltjes om zo gemakkelijk tussen de eilanden te kunnen varen. De hutjes waren gemaakt van takken en palmbladeren.
Maargoed, zo ‘romantisch’ waren omstreeks 1500 heel veel plekken op aarde. En omstreeks 1900 nog steeds. Maar het is de Kuna’s gelukt om dit gebied authentiek te houden in tegenstelling tot vele andere eilanden en gebieden en precies dát maakt het zo bijzonder. Zo is tot op de dag van vandaag de vrouw het hoofd van het gezin. Als er getrouwd wordt trekt de man bij de vrouw in. Ook mag er in principe alleen getrouwd worden met een echte Kuna.
De Kuna’s varen nog steeds in hun houten kano’s. De hutjes zijn nog steeds van hout en palmbladeren en ze halen hun drinkwater rechtstreeks uit de rivier. Ook houden ze het toerisme goed onder controle. Er zijn weinig voorzieningen en moeizaam internet en dat zijn de juiste ingrediënten.
En oké, ook veel Kuna’s hebben nu een telefoon en je kan hier sporadisch een blikje coca cola krijgen, maar het gebied en de sfeer lijdt er niet onder. Het is hier verboden om met duikflessen te duiken en dat zorgt er mede voor dat we hier behoorlijk goed bewaard koraalrif hebben. Zelden hoor je hier een buitenboordmotor, nergens zie je reclame of billboards, er is geen lichtvervuiling aan de horizon en auto’s zijn hier helemaal onbruikbaar. Als je nagaat wat een impact de auto op een gebied heeft; wegen, parkeerplaatsen, bruggen, herrie, gevaar, stank. Er zijn hier Kuna’s die op hun zestigste naar de stad gaan en voor het eerst een auto zien.

Bijzonder is ook de kokosnoten economie. Elk eiland, bewoond of niet is in principe van een familie en dus ook de kokosnoten. Ze ruilen miljoenen kokosnoten met de rest van Panama in ruil voor andere levensmiddelen, de rest gebruiken ze zelf voor allerlei soorten voedsel. Ze planten ook actief kokosnoten bij om in hun voorraad te blijven voorzien. Het is voor ons als zeilers dus ook niet toegestaan om zomaar een kokosnoot mee te nemen. En hoewel er nu ook betaald kan worden met dollars (dit is echt recent) is de kokosnoot nog steeds het belangrijkste ruil- en betaalmiddel van de Kuna’s.
En wat doen wij in dit gebied? We rijgen de eilanden en baaitjes aan onze ankerketting.

Petje af voor de vegetarische pianist

De eerste 10 dagen trekken we dagelijks op met de vier Duitsers uit de vorige blog. We bakken cake en vieren nogmaals Jennekes verjaardag. ’s Middags gaan we snorkelen bij het rif. Suze drijft met haar zwemband vrolijk spartelend tussen ons en de vissen door. Af en toe passen Bea en Sandra op haar zodat Jenneke en ik even samen onder water kunnen. We zweven dan boven de koraaltuin en wijzen elkaar bijzondere vissen aan. Een dag later zwem ik ineens oog in oog met een haai van zeker twee meter. Ik kan niet ontkennen dat dat een beetje spannend is. En hoewel het die weken erna vaker voorkomt en verschillende mensen zeggen dat er vrijwel nooit iets gebeurt went het ook niet echt snel.
Michiel vist bijna de hele dag en als hij weer vangst heeft doen we een BBQ op het strand. Dit vergt overigens nog best wat voorbereiding. De vis moet geslacht en schoongemaakt worden, er moet voldoende hout verzameld worden wat nog niet meevalt op zo’n klein eiland en de dames maken allerlei andere hapjes van alles wat er aan boord is met bananen en avocado’s van de Kuna’s. Dit maal hebben we zelfs kreeft en zelfs Jenneke eet ervan. Petje af voor de vegetarische pianist.
Het vuur brandt goed, de hangmat hangt, Jenneke speelt gitaar en we eten als koningen op een klein eilandje waar verder niemand is. We leggen Suze rond 20.00 in haar maxi-cosi en zetten haar een beetje buiten de vuurkring. Ze is gewend aan slapen met geluid en zo kunnen wij toch tot middernacht blijven zitten.

Zeilen
Het zeilen tussen de eilanden is echt heerlijk. U weet inmiddels hoe wij reageren op een normale zeegang met 3 a 4 meter hoge golven en het is daarom een verademing om te zeilen op vlak water. Het is een soort speeltuin met vele eilandjes, heerlijk weer en soms dolfijnen voor de boeg. Maar in plaats van rubberen tegels op de vloer wemelt het hier van de ondieptes en riffen onderwater. En hoewel we goede kaarten hebben moet je toch vooral ook je ogen vertrouwen. Als we een eiland naderen of een smalle doorgang hebben staat één van ons op de punt om de kleur van het water in de gaten te houden, normaal gesproken: hoe donkerder hoe dieper. Meestal kun je wel 7-10 meter diep kijken. Degene achter het stuur houdt zowel de persoon op de boeg, als de kaart als de dieptemeter in de gaten. Met deze drie informatiebronnen gaat het tot nu toe altijd goed.
Gisteren zeilden we slechts 1.8 knoop richting Rio Azucar. Maar wat geeft het als de zee vlak is, als er totale stilte is, als de zon z’n laatste uurtje maakt en als Jenneke ondertussen een kokoscake bakt…

Zwemmen
Op de laatste dag met z’n zessen ankeren we in een mangrove baai naast Rio Diablo. Als de Duitsers ook vastliggen zwem ik even naar ze toe. ‘Zag je die grote krokodil ook bij het binnenvaren?’ grappen ze. ‘Jaaah’ zeg ik, ‘heel eng’. Nadat ik nog vijf minuten in het water naast hun boot hang en terug wil zwemmen komen ze nog even terug op die krokodil. Bleek dus geen grap te zijn. 50 meter verder ligt er één te zonnen in ondiep water. Ik zwem gauw terug naar onze boot en ga kijken met de dinghy. Fantastisch. Eerst al die haai, nu de krokodil. Het is echt bijzonder om die ‘gevaarlijke dieren’ die je al van kinds af aan in boekjes ziet nu in het echt tegen te komen.
De volgende dag vertrekken de Duitsers en worden wij weggepest door minuscuul kleine mugjes die reusachtig irritant zijn en steken. Ja er zijn ook altijd weer nadelen in het paradijs. Hoe klein ook.

Boodschappen doen
Het is wel een beetje stil zo met z’n drieën na tien dagen volop gezelligheid, maar we kunnen goed met elkaar en het is inmiddels ook weer eens tijd voor wat klusjes. Het relingnet moet nog af en we verven de badkamer.
Op een vrijdag – de enige dag die we nog kennen – willen we boodschappen doen in één van de weinig dorpjes in dit gebied. Nargana Town. We mogen echter het dorp niet in vanwege corona. Uiterst zonde natuurlijk. We hadden graag een kijkje genomen al wandelend over de kleine zandwegen tussen de palmhuisjes door. Maargoed, wij maken een lijstje met wat we nodig hebben, zij halen ongeveer wat erop staat, wij dingen af en varen weer terug naar de Tutti. We hebben een tasje vol brood, ei, ui, tomaat en een halve kilo gember in plaats van wortel; taalbarrière. 
In een ander dorpje kunnen we water tanken. We zijn er rond 9.00, maar het water komt pas om 16.00 zeggen ze. ‘Het komt uit de bergen’. Oh, en die gaan pas om 16.00 open, ofzoiets, weet ik veel.
De volgende ochtend peddelen we met zonsopgang de rivier Azucar op samen met Kuna’s in hun kano’s die naar de kostgrondjes gaan. Een kostgrondje is een soort kleine plantage aan de oever, waar ze fruit en groente verbouwen. Als de rivier sneller gaat stromen en te ondiep wordt keren we om, maar zijn van plan terug te komen om vanaf het keerpunt lopend verder stroomopwaarts te gaan. Op de terugweg hoeven we maar één keer een krokodil te ontwijken. Wij houden van rivieren.

Waisaladup
Heeft u de headerfoto gezien? Zo’n schattig klein en fotogeniek eilandje. Dit kom je normaal gesproken alleen tegen in bewerkte kleurenfolders bij een reisbureau. Maar een best aantal dagen is het ons eigen privé eilandje. Het eerste wat we doen is opruimen. Wellicht hebben andere toeristen wat afval achter gelaten en er spoelt ook altijd wel wat plastic aan. Op zo’n plek is dat een doorn in ons oog. Jenneke veegt de bladeren aan en ik repareer de hut. We leggen alle schelpen in een kring en maken een soort woonkamer met ‘tafel en stoel’. De rest van de dag zitten we daar te lezen, zwemmen en spelen. Jenneke fleurt de hut nog wat op met haar schilderingen. Regelmatig keren we terug naar dit eilandje om er in de schaduw te zitten en te wandelen met Suze. Het is zo klein dat ze er ook prima zelfstandig rond kan kruipen als wij bezig zijn. Als er meer zeilers arriveren houden we een BBQ met verse vis en mooie gesprekken.
Laat in de nacht peddelen we terug naar de Tutti over het zwarte water met een slapende Suze. De hemel is bezaaid met duizenden sterren en tussen die vele lichtjes branden de toplichten van drie zeilboten. 


Zet je schrap: wat meer foto’s dan normaal. En wat credits voor sommige foto’s naar onze vrienden van de ‘Ui’ (spreek uit ‘oei’), dankje Sandi!